Meta
Deutsch francais english Linnenbinding en patrooninslagen
Home > Bindingen > Patrooninslagen

1. Patrooninslagen

Vlakke weefsels in linnenbinding worden dikijls versierd met extra inslagen, gewoonlijk in een andere kleur. Dat zijn dan inslagen die op en neer door het weefsel gaan en zo vlottertjes vormen op het weefsel in bepaalde motieven. Je kan het een beetje vergelijken met eenvoudig borduurwerk dat na het weven wordt aangebracht.
De patrooninslagen vormen dan blokmotieven (monnikenrand), bloemmotiefjes (rozengang), e.a.
Gangbaar is dat de inslagvolgorde als volgt gaat: inslag in linnenbinding (pare draden op), patrooninslag, inslag in linnenbinding (onpare draden op), patrooninslag enz.

2. Monnikenrand

Een monnikenrand vormt blokvormige motieven.
De breedte van die blokjes is beperkt omdat de patrooninslag over de breedte van het blokje vlot. Te lange vlotters kan, al naargelang het gebruik, problemen geven. Voor de hoogte van de blokken is er geen beperking.
De klassieke monnikenrand wordt geweven op 4 schachten en een doorhaling op stelsels. Schacht 1 en 2 vormt een stelsel en schacht 3 en 4 ook één. Er wordt afwisselend een blok doorgehaald op het ene stelsel en op het andere stelsel. We zorgen ervoor dat de pare kettingdraden op de pare schachten zitten en de onpare kettinggdraden op de onpare schachten.
Om de grond in linnenbinding te weven bewegen we dan afwisselend de pare en de onpare schachten. Na elke linnenbinding inslag weven we een patrooninslag door één van de 2 stelsels schachten op te halen.
Klassiek is een éénkleurig weefsel in linnenbinding, met een patrooninslag in een andere kleur en eventueel dikker. Strepen in ketting en/of inslag, blokken patrooninslag in een andere kleur, de mogelijkheden zijn groot.
Door het gebruik van de patrooninslagen, zullen de inslagen in linnenbinding wat verder uit elkaar liggen, maar samen met de patrooninslagen zal de inslagdichtheid groter zijn dan de kettingdichtheid.

3. Rozengang

De naam van dit weefsel slaat op de terugkerende motiefjes.
Het weefsel maak je klassiek met een terugkerende doorhaling op 4 schachten.
Voor de rest weer hetzelfde stramien: inslag in linnenbinding, afgewisseld met een patrooninslag.
Merk op dat bij onderstaande doorhaling - nl. terugkerende doorhaling op 4 schachten, terugkeren na 5 draden - op alle schachten evenveel draden zijn doorgehaald (nl. 2 draden per rapport van doorhaling).
Rozengang werd veel gebruikt als een kleurrijke boord aan een weefsel in linnenbinding.

4. Langere vlotters

De patrooninslagen kan je over 8 à 10 draden laten vlotten, en afhankelijk van de dradendichtheid en het gebruik van het weefsel misschien nog iets meer.
Als je met meer dan 4 schachten wil werken, bv. een monnikenrand op 6 schachten (3 stelsels van 2 schachten), dan ga je al gauw langere vlotters hebben.
Als je toch bredere kleurvlakken wil, kan je denken aan bindingen zoals zomer-winterweefsel en eenvoudige lampas.
Bij zomer-winter worden de patrooninslagen na elke 3 kettingdraden door een volgende kettingdraad gebonden.
Bij lampas worden er extra kettingdraden toegevoegd om de vlotters van de patrooninslagen te binden.